Een redacteur of tekstcorrector kan niet zonder het Groene Boekje en taaladviesboeken of -websites. Daarnaast zal hij of zij veel taaladviezen uit het hoofd kennen. Dat is handig, want in de praktijk zie je dat niet iedereen die taaladviezen volgt. Een voorbeeld daarvan is de komma voor het voegwoord dat.
Hoe kun je dat gebruiken?
Het woordje dat kun je in het Nederlands op verschillende manieren gebruiken. Een paar voorbeelden:
- Als betrekkelijk voornaamwoord: Het schaap, dat nodig geschoren moet worden, loopt een beetje mank.
- Als aanwijzend voornaamwoord: Dat paard kan enorm snel springen.
- Als voegwoord: Ik weet dat je morgen niet kunt komen.
In het eerste voorbeeld staat er een komma voor het betrekkelijk voornaamwoord dat. In dit geval is dat nodig, omdat het een uitbreidende bijzin is. Het vertelt je wat meer over het schaap. Als je de komma weg zou halen, is er sprake van een beperkende bijzin: het gaat alleen over het specifieke schaap dat nodig geschoren moet worden, terwijl er misschien nog meer schapen in de wei staan.
In het tweede voorbeeld is er uiteraard geen sprake van een komma, dus die situatie kunnen we negeren.
In het derde voorbeeld staat er geen komma voor het voegwoord dat. Toch zetten mensen die er vaak wel neer. Is daar een verklaring voor?
Vroegere taaladviezen over het voegwoord dat
In mijn werk ben ik regelmatig teksten tegengekomen waarvan de auteurs al wat ouder waren. Het viel me daarin op dat ze vrij consequent een komma voor het voegwoord dat plaatsten. Ik snapte niet waarom ze dat deden: die komma hoort er toch helemaal niet?
Daarom ging ik op onderzoek uit. Ik vond daarbij een artikel van Onze Taal uit 1996. Daarin beschrijft Nicoline van der Sijs hoe taaladviesboeken heel vroeger meer de ‘grammaticale methode’ volgden, waarin er voor iedere bijzin een komma komt. Je kreeg dan bijvoorbeeld: Hij dacht, dat hij er niet bij hoorde.
Volgens Van der Sijs stond al in de jaren veertig van de vorige eeuw in de taaladviesboeken dat je komma’s plaatst op de plekken waar je een komma hoort, zoals ook het huidige advies is. Maar in de praktijk zag je veel gebeuren dat schrijvers wel een komma voor het voegwoord dat zetten. De conclusie van Van der Sijs: blijkbaar volgde men in de praktijk nog steeds de oude regels.
Huidige taaladviezen over het voegwoord dat
Wat staat er precies in de boeken over deze kwestie? Voor de meeste voegwoorden (omdat, maar, terwijl) zet je in principe een komma. Je hoort een pauze als je de zin voorleest: Hij komt niet naar buiten, maar hij staat wel voor het raam. Het voegwoord dat is daarop een uitzondering: daar hoor je de pauze namelijk niet. Daarom schrijf je daar ook geen komma.
Een uitzondering op die regel kun je dan weer hebben als de zin heel lang is: Op de vergadering van vorige week vertelde het hoofd van de afdeling die verantwoordelijk is voor de gang van zaken, dat het niet zo goed gaat. Tijdens het voorlezen van deze zin wil je toch een keer ademhalen. Daarom is een komma voor het voegwoord dat hier op z’n plek.
Gebruik je dus het voegwoord dat in een zin? Zet daar dan geen komma voor, tenzij de zin heel lang is.